Proximity-lezer programmeren

Het keypad van de SPC kan worden geconfigureerd met een proximity-kaart-/apparaatlezer. Gebruikers waarvoor dit in het profiel is vastgelegd, kunnen het systeem op afstand in- en uitschakelen en kunnen afhankelijk van hun gebruikersrechten programmeringsfuncties uitvoeren. Als een proximity-apparaat op het bediendeel is geprogrammeerd, kan de gebruiker het systeem in- of uitschakelen of de gebruikersfuncties activeren door het apparaat op 1 cm afstand van het ontvangstgebied op het bediendeel te houden.

Ontvangstgebied op het bediendeel

U programmeert een proximity-lezer als volgt op het bediendeel:

  1. Voer de PIN voor de programmeermodus Engineer in. (Standaard-PIN is 1111. Zie Engineer-PIN's.)

  2. Blader naar GEBRUIKERS.

  3. Druk op SELECTEER.

  4. Selecteer BEWERKEN en selecteer GEBRUIKER1 in de lijst.

  5. Blader naar KAART INVOER en druk op SELECTEER.

  6. Hiermee schakelt u de PACE-functionaliteit AAN en UIT.

    Op het bediendeel knippert HUIDIGE KAART op de bovenste regel van de display.

  7. Houd de PACE-fob op 1 cm afstand van het ontvangstgebied op het bediendeel.

    De melding KAART GECONFIGU. op het bediendeel geeft aan dat de kaart is geregistreerd.

U maakt de registratie van een kaart bij het systeem als volgt ongedaan:

  1. Voer de PIN voor de programmeermodus Engineer in. (Standaard-PIN is 1111. Zie Engineer-PIN's.)

  2. Blader naar GEBRUIKERS.

  3. Druk op SELECTEER.

  4. Selecteer BEWERKEN en selecteer GEBRUIKER1 in de lijst.

  5. Blader naar KAART INVOER en druk op SELECTEER.

  6. Schakel naar UIT.

    Op het bediendeel wordt BIJGEWERKT weergegeven.