Proximity-lezer programmeren
Het keypad van de SPC kan worden geconfigureerd met een proximity-kaart-/apparaatlezer. Gebruikers waarvoor dit in het profiel is vastgelegd, kunnen het systeem op afstand in- en uitschakelen en kunnen afhankelijk van hun gebruikersrechten programmeringsfuncties uitvoeren. Als een proximity-apparaat op het bediendeel is geprogrammeerd, kan de gebruiker het systeem in- of uitschakelen of de gebruikersfuncties activeren door het apparaat op 1 cm afstand van het ontvangstgebied op het bediendeel te houden.
Ontvangstgebied op het bediendeel
U programmeert een proximity-lezer als volgt op het bediendeel:
-
Voer de PIN voor de programmeermodus Engineer in. (Standaard-PIN is 1111. Zie Engineer-PIN's.)
-
Blader naar GEBRUIKERS.
-
Druk op SELECTEER.
-
Selecteer BEWERKEN en selecteer GEBRUIKER1 in de lijst.
-
Blader naar KAART INVOER en druk op SELECTEER.
-
Hiermee schakelt u de PACE-functionaliteit AAN en UIT.
Op het bediendeel knippert HUIDIGE KAART op de bovenste regel van de display.
-
Houd de PACE-fob op 1 cm afstand van het ontvangstgebied op het bediendeel.
De melding KAART GECONFIGU. op het bediendeel geeft aan dat de kaart is geregistreerd.
U maakt de registratie van een kaart bij het systeem als volgt ongedaan:
-
Voer de PIN voor de programmeermodus Engineer in. (Standaard-PIN is 1111. Zie Engineer-PIN's.)
-
Blader naar GEBRUIKERS.
-
Druk op SELECTEER.
-
Selecteer BEWERKEN en selecteer GEBRUIKER1 in de lijst.
-
Blader naar KAART INVOER en druk op SELECTEER.
-
Schakel naar UIT.
Op het bediendeel wordt BIJGEWERKT weergegeven.